De volgende passage komt uit mijn boek ‘Ik ben dokter Hauben’, van pagina 61 tot 68. Het is een waargebeurd verhaal en meteen de reden waarom hij eeuwig alleenstaand bleef. Op 11 oktober 1921 stierf Théodore Hauben. Het boek kopen kan nog steeds hier.
xxx
Op een dag kreeg ik een moeder met haar dochter in mijn praktijk over de vloer. De jonge dame – vooraan in de twintig – had haar enkel verzwikt op de markt in Brussel en zat sindsdien met een enorme zwelling. Erop steunen lukt niet, zwijg stil om te wandelen.
Ze kwam ondersteund door haar moeder binnen en zette zich op de stoel die ik snel aanbood.
‘Mag ik er even naar kijken?’, vroeg ik.
Ze knikte traag met een pijnlijke grimas en hief haar knie wat omhoog. Een schoen droeg ze niet. Ik zette me voor haar neer op mijn hurken en ondersteunde haar voet en kuit meteen met beide handen. Ze trok haar jurk een aantal centimeters omhoog zodat het me niet zou storen. Voorzichtig bewoog ik haar voet naar links en rechts, maar eigenlijk zag ik al genoeg. Zwaar verstuikt met mogelijk een klein scheurtje in het ligament, dacht ik.
Haar aanwezigheid deed me afdwalen, en het voelen van haar zachte huid bracht me uit mijn concentratie. Bij de les blijven was nochtans iets waar ik in uitblonk, maar van toe ze binnenkwam, ondanks de pijn die ze voelde, had ze mij in haar greep.
‘Het is toch niet gebroken dokter?’, vroeg haar moeder plots.
‘O, nee! Nee! Nee, absoluut niet’. Ik ging betrapt achter mijn bureau zitten.
‘Nee, het is zwaar verstuikt, mevrouw, je mag de pijn niet onderschatten. Uw dochter zal haar voet vooral veel moeten laten rusten, en als je wil kan ik haar enkel helemaal inpakken met windels. Er geregeld ijs of koude doeken tegen leggen is belangrijk, mevrouw, zo zal ze binnen een tweetal weken weer kunnen rondhuppelen.’
Ik stelde nog voor om volgende maand op huisbezoek te komen, omdat ik daar toch in de buurt moest zijn, hoewel ik toen nog niet wist waar ze eigenlijk woonden. Het leken me degelijke mensen.
Amélie heette ze. En na meerdere ontmoetingen werd het vuur in mij alleen maar aangewakkerd. Haar enkel was genezen en weer slank als voorheen. Toen ik haar vroeg om op een zondag een wandeling te maken door de stad en samen maar Manneken Pis te gaan kijken, moest ze lachen, maar ze stemde in. Amélie was zedig, welopgevoed en slim: naar mijn gevoel de ideale droomvrouw die mij als dokter kon assisteren, waar ik van kon houden, en dan was ze ook nog eens zachtaardig en lief. We gingen elkaar verrijken.
Ik voelde dat het juist zat, en toen ik haar voorzichtig mijn gevoelens deelde, zei ze dat er nog iemand haar onlangs exact hetzelfde had verklaard. De mens had zelfs toestemming gevraagd om haar hand te gaan vragen bij haar vader. Ik wist niet wat ik hoorde en had al zin om op te geven. De jaloezie brandde nochtans hevig in mijn borst.
(Lees verder onder de foto)
We zaten op een bankje in het Warandepark en ze droeg hetzelfde jurkje als waarmee ze de eerste keer mijn praktijk in stapte.
‘Ik wil niet met iemand anders trouwen, Théodore’, zei ze. ‘Ik wil bij jou.’
xxx
Ik ben die namiddag naar het huis van graaf Vilain XIIII gelopen. Buiten adem stopte ik aan zijn deur en hij deed zelf open omdat hij wist dat ik het ging zijn. ‘Ga ervoor Theodore’, zei hij. ‘Je mag niet aan jezelf twijfelen. Als jullie voor elkaar bestemd zijn, dan is dat zo. Wees een heer, ga naar haar vader en doe wat je moet doen.’
Volgens de spelregels had ik me helemaal uitgedost en zou ik de eerstvolgende zondag langsgaan. Ik was bloednerveus en kreeg niets binnen. Mijn hoge hoed mocht niet ontbreken, net zoals de boterkleurige handschoenen en witte das. Dat was een ongeschreven regel, bijna een verplichting. Mijn beste mantel moest ook aan. In een open koets reed ik tot aan het huis van de ouders, en ik mocht daar deze keer de koets én koetsier van de graaf voor gebruiken. Wie weet maakte het iets meer indruk.
De ouders van Amélie woonden in de Leopoldswijk, niet zo heel ver van waar de graaf woonde. Na nog geen 10 minuutjes met de koets stopte ik bij haar huis. Ze wist dat ik zou langskomen en het zweet brak me uit, maar tegelijk hoorde ik de woorden van de graaf, en vooral die van Amélie zelf. Ze wilde bij mij zijn, en ik zou haar vader daarvan overtuigen.
De koetsier deed teken dat ik kon uitstappen, en ik ging voorzichtig met paraplu in de hand van het opstapje.
(Lees verder onder de foto)
‘Goedemiddag, ik ben Théodore Hauben’, zei ik aan de voordeur. Ik stond er wat klungelig met mijn hoed onder de arm. Haar moeder had open gedaan. Ze glimlachte, liet me binnen en wees me meteen de weg naar het kantoor van haar echtgenoot. De nervositeit die op me hing, maakte plaats voor een zelfvoldaan gevoel en onverwachte rust. Na twee keer kloppen bevestigde een stem dat ik naar binnen mocht.
Met de glimlach op het gezicht en een klein knikje groette ik mijn toekomstige schoonvader. Mijn ingestudeerde formule rolde van mijn lippen.
‘Mijnheer. Ik kom u vragen, mijnheer, mij de meest kostbare aller gunsten te willen verlenen. Ik wens, mijnheer, de hand van juffrouw uw dochter te bekomen.’
‘Van welke?’, kaatste hij meteen terug. Hij had er blijkbaar twee. Ik zag dat antwoord niet meteen aankomen, maar wist gelukkig wel wat te zeggen.
‘De oudste, mijnheer. Het is met haar toestemming dat ik deze vraag stel. Ik bemin haar sedert lang en zij beantwoordt mij in de liefde.’
(Lees verder onder de foto)
De man zei niets en zat verder achterover in zijn bureaustoel met blinkende houten leuningen. Hij had alle tijd en zijn ademhaling bewoog mee op het ritme van zijn meer dan grote buikomtrek. Hij gluurde bedenkelijk over zijn vettige bril en leunde met één handpalm op de rand van zijn werktafel.
‘En hoe zit het met dat?’, vroeg hij.
‘Met wat?’
‘Dát. Dát!’ Hij wreef zijn duim en wijsvinger tegen elkaar om zijn vraag nog meer kracht bij te zetten.
‘Hebt gij van dát? Hebt gij duiten, jongen? Om niet rond de pot te blijven draaien, wat brengt gij mee in het huwelijk?’
‘Mijn diploma van dokter in de genees-, heel- en vroedkunde’, zei ik met een bepaalde fierheid hoewel ik besefte dat hij dat niet wilde horen. Ik kon alleen maar kijken naar zijn grijs geworden wit hemd dat te gespannen stond.
‘Een diploma? Een diploma! Wat is uw diploma waard aan de prijs van de dag mijne lieve jong?’
‘Maar dit is mijn huidig en aankomend cliënteel, mijn hele toekomst’, zei ik een beetje op mijn tenen getrapt en aansluitend legde ik mijn geheim wapen, de joker, op tafel. Langer tijd rekken leeg me weinig zin te hebben.
‘En ik heb de bescherming van graaf Vilain XIIII’, zei ik kalm. Wat zou hij daar op in te brengen hebben? Hij schudde met zijn hoofd.
‘Ta, ta, ta! Ik vraag wat gíj bezit, jongen. En wat ge verwacht te gaan bezitten.’
‘Ik heb niets, mijnheer. Mijn vader en familie hebben geen fortuin’.
(Lees verder onder de foto)
‘Dan meent gij dat men zich met een lege beurs in het huishouden probeert te vestigen?’ Waarna hij spottend begon te neuriën. ‘Toe, allez, komaan, laat ons trouwen, laat ons de ellende opzoeken. Allez, alsjeblieft, laat ons trouwen en meteen een koord rond de hals binden.’
‘Maar gij, gij zijt toch ooit ook zo begonnen!’, reageerde ik feller dan ik aanvankelijk wilde, maar hij was te ver gegaan.
‘Ik zou nooit meer herbeginnen!’ Zijn stem klonk luid. Het bleef stil. ‘Mijnheer de dokter in de genees-, heel-, en vroedkunde… Ik ben zeer gevleid, maar ’t zal voor een andere keer zijn.’
Hij keek naar de deur en rolde naar achter met zijn rugleuning bijna helemaal tegen de muur. Het was voorbij. Hoe ik naar buiten ben gelopen, weet ik niet meer. Op de terugweg was het al bijna donker. De stadsmedewerkers maakten de straatlampen aan en het geluid van kletterende paardenhoeven op de kasseien klapten me ritmisch in een soort treurende roes. Had één gesprek van amper vijf minuten zonet over het liefdesleven van twee mensen beslist?
(Lees verder onder de foto)
Het was één van de weinige keren dat ook Vilain XIIII niet meteen wist wat zeggen, ofwel wist hij maar al te goed dat net niets zeggen een sterkere en meer waardevolle boodschap kan zijn.
In de weken die daarop volgden heb ik niets meer gehoord van Amélie. Ik wist niet of ze huilde, boos was of misschien tóch voor die andere man was gegaan? Wie weet had hij ook al een aanzoek mogen doen en was die dikke rentenier daar wél op in gegaan. Want misschien had diens vader een zak geld liggen of was zijn oudste dochter al uitgehuwelijkt aan de rijkste stinkerd van Brussel.
Enkele weken later, ergens in juli, kreeg ik het bericht dat Amélie al een tijdje ernstig ziek was. Ze was geveld door de buiktyfus. ‘Niets helpt nog. We hopen op een mirakel, misschien kan jij haar redden’, stond er in een telegram verstuurd door haar vader.
Met dezelfde koets en koetsier als bij de vorige afspraak snelde ik diezelfde avond nog naar het huis aan de Leopoldswijk, zonder witte das, handschoenen of hoge hoed. Haar moeder liet me weer binnen, maar nu met betraande ogen. Ze fluisterde dat de koorts niet wilde zakken. Ik volgde haar richting de kamer van Amélie en merkte het silhouet van haar vader op in het gangpad vlakbij de deur van zijn kantoor. Hij zei niets.
Haar moeder bleef fluisterend uitleggen terwijl we de krakende trappen op liepen.
‘Ze heeft al de hele avond meer dan 40 graden koorts, dokter. Ze drinkt en eet niets. Onze eigen arts zegt dat hij niets meer kan doen. We hopen op een mirakel, dokter. Ze schreeuwde daarstraks nog huilend om jou, om haar grote liefde.’
Toen ik bij haar bed kwam, was ze dood.
(Lees verder onder de foto)
xxx
Als ik dan één periode mag uitkiezen als meest donkere in mijn leven, moet het ongetwijfeld die in 1870 geweest zijn toen ik de liefde twee keer verloor in één maand tijd. Pas later nadien drong écht tot me door hoeveel ik van haar hield, en dat ik smoorverliefd op haar was. Ik wilde mijn oude dagen slijten met Amélie.
Ik slijt ze sindsdien met niemand meer.
Théodore Hauben, van Maaslandse boerenjongen tot beroemde topdokter